Vaak krijg ik de vraag waarom doe je dit, waarom schijf je. Ik moet bekennen dat ik van nature een beelddenker ben. Zo ben ik opgegroeid en heb er mijn vak van gemaakt: fotografie, video, reclame. Nou lijkt dat tegenstrijdig met mijn activiteiten als auteur, echter ‘show don’t tell’, het adagium voor schrijvers past mij toch echt wel. Zelfs als ik met de hand een cijfer neerschrijf dan openbaart dat teken voor mij een gemoedstoestand. Een boze vijf, een stuurse vijf of een lachende twee, een bijdehandte twee of een frivole zeven etc. Dat had ik als kind al. Dat heeft niets met m’n gemoedstoestand te maken, want het is willekeurig en ligt simpel aan ‘t toeval van neerpennen.
Nu ligt de communicatie van beeld en woord toch wat ver uit elkaar, zal je denken. Een beeld zegt meer dan duizend woorden, zegt men in het algemeen. Ik ben het daar maar gedeeltelijk mee eens. De kwaliteit van de woorden, waar we het nu over hebben, beschrijven de waarneming of gedachten. Zij construeren een feitelijk verslag van wat de zintuigen en brein waarnemen. Op zo’n moment moet ik denken aan mijn docent. Rond mijn 35ste kreeg ik les van Annemarie Oster. Bekend schrijfster en tv persoonlijkheid van toen. Van haar leerde ik dat beeldtaal als een woeste zee is, een bruisende branding en een kolkend gevecht tussen eb en vloed. Als je er naar staat te kijken zie je een totaalbeeld, een sfeerbeeld dat zich aan de oppervlakte afspeelt. Dat is precies wat er gebeurt met iets visueels waarnemen. Beelden laten het oppervlakkige zien, zij roepen je altijd terug naar een verleden want je gaat bij het zien associëren. Teksten verdiepen je, zij kunnen je meenemen de diepte in en je onder de oppervlakte laten voelen wat waardevol is. Ze verrijken je in de toekomst want je neemt teksten in je geheugen mee. Taal is voor mij diepzeeduiken. Je snuffelt tussen de anemonen en het koraal. Je gaat de diepte in en brengt pareltjes zichtbaar aan de oppervlakte. En die gevonden pareltjes wil ik delen met anderen.
De tweede vraag die ik vervolgens krijg is of ik altijd al het naadje van de kous wilde weten. Nou, ik kan je zeggen dat ik geen hoe-dan en waarom-dan kind was. Ik was geen vrager. Ik was als kind een beschouwer met grote oren. Mijn omgeving, familie en in het gezin, kende geen afscherming, geen kinderwereld zoals je die nu hebt. Kinderen in hun eigen hoekje, met hun eigen kinderspulletjes en kinderkleurtjes of zelfs door kinderen in een eigen speelkamer te plaatsen. Om over crèches maar niet te spreken. In deze tijd lijkt het de norm dat kinderen niet bij de volwassenen horen; zij moeten kunnen spelen, van hun vroege jeugd kunnen genieten.
Zij pikken daardoor nooit iets meer op aan kennis dan hen wordt aangeboden, alleen maar geselecteerde kennis. Ik ben op latere leeftijd het onderwijs in gegaan en was een groot voorstander van de leer van Lea Dasberg, een wereld bekende pedagoge. Zij was een strijder om kinderen midden tussen volwassenen te laten opgroeien. Wat kinderen niet begrijpen, beklijft niet. Wat ze er wel van opsteken is winst. Het boek ‘Grootbrengen door kleinhouden’ zou iedere ouder moeten lezen. Zoals Dasberg het ideaal beeld schetst, zo ben ik grootgebracht en daar ben ik nog dankbaar voor. Natuurlijk waren er ook tal van dingen waar je wat van kan vinden, die niet klopten, vreselijke dingen zelfs. Maar dat neemt niet weg dat volwassen kennis, voor mij als kind, al voorhanden was. Het naadje van de kous weten, kwam dus eerder omdat het mij vroeg werd aangereikt.
Image by Willfried Wende from Pixabay